Uit de zee komt een beest met tien hoorns en zeven koppen. Panter, beer, leeuw. De draak draagt zijn macht over. Een kop is gewond en geneest. De aarde bewondert de draak en het beest.
Openbaringen 131
Toen zag ik uit de zee een beest opkomen. Het had tien hoorns en zeven koppen; het had een kroon op elke hoorn, en er stonden godslasterlijke namen op zijn koppen.
2
Het beest dat ik zag leek op een panter, met poten als van een beer en een bek als de muil van een leeuw. De draak droeg zijn kracht en heerschappij (troon) en gezag aan het beest over.
3
Een van de koppen van het beest zag eruit alsof hij geslacht was (tot de dood); het was een dodelijke verwonding, maar de wond genas. Vol bewondering ging de hele wereld achter het beest aan.
4
Iedereen aanbad de draak, omdat hij het beest gezag had gegeven. Ook het beest zelf aanbaden ze, met de woorden: ‘Wie is gelijk aan het beest? Wie kan het tegen hem opnemen?’